Slechts enkele jaren na de ramp in Chernobyl, leek de natuur zich verrassend te herstellen. De afwezigheid van menselijke activiteit zorgde voor een vrijhaven voor de natuur, die minder gevoelig lijkt voor de heersende straling dan de menselijke beschaving. Maar is die natuur wel zo gezond?
Onlangs verscheen een nieuw onderzoek van de hand van Anders Møllen en Timothy Mosseau naar het herstel van de biodiversiteit in de Exclusion Zone rond de voormalige kerncentrale. Møllen werkt al sinds 1991 in het gebied en is zeer pessimistisch over het natuurlijk herstel. Zijn onderzoek richtte zich voornamelijk op boerenzwaluwen, die in grote getalen nestelen in de verlaten appartementen van het geëvacueerde Pripyat. Møller en Mousseau vonden abnormaal veel afwijkingen, een hoog sterftecijfer en onvruchtbaarheid onder de vogels. Ook leek de populatie zwaluwen afhankelijk te zijn van gezonde, nieuwe aanwas vanuit andere gebieden en was er geen sprake van een uniforme en stabiele migratiegroep die zichzelf in stand kon houden.
In een onderzoek dat zij publiceerden in 2001 trokken Møller en Mousseau de conclusie dat hoe vervuilder het gebied was, hoe meer mutaties optraden. Mutaties die de kans op overleven en voortplanten aanzienlijk verkleinen.
Het beeld dat Møller en Mousseau van de natuur rond Chernobyl hebben, staat haaks op dat van andere wetenschappers. Al in korte tijd na de ramp kwamen verslagen binnen dat de natuur zich op uitzonderlijke wijze meester aan het maken was van het post-apocalyptische gebied. De ramp, die de mens even wakker heeft geschud uit een profetische nachtmerrie van een mogelijk einde van de wereld, door zijn eigen soort afgeroepen, werd gevolgd door de belofte van een nieuw leven en een nieuw Eden. Sporen van wolven (hier is een documentaire te vinden over de wolven van Chernobyl) en beren werden gerapporteerd. De verkruimelde betonstructuren van de verlaten wegen en gebouwen, werden verteerd door struiken en bomen, niet door radioactiviteit. Een kudde van 21 wilde Przewalskipaarden was na de ramp losgebroken en achtergelaten in de Exclusion Zone en was in zes jaar tijd uitgegroeid tot een kudde van 64.
Mooie verhalen, maar ze missen wetenschappelijke onderbouwing, aldus de pessimistische Mousseau en Møller. Wetenschappers hebben in het gebied met veel problemen te kampen. Er is weinig vergelijkingsmateriaal en de staat van het gebied rond de kerncentrale was sowieso slecht onderzocht. Er zijn weinig studies gedaan naar de effecten op biodiversiteit van straling en de ramp vond plaats in een land met een regiem dat van misinformatie en geheimhouding aan elkaar hing. Politieke agenda’s maakten en maken zuiver onderzoek erg lastig, want de Oekraïense regering heeft meer belang bij goed dan slecht nieuws. Zo is de bouw van nieuwe kerncentrales gepland en wil de regering juist het nieuws van herstel promoten, door Chernobyl te ontwikkelen als een toeristische bestemming. En zodra het kan ook weer open te stellen voor bewoning. Het is denkbaar dat de Oekraïense regering helemaal niet zit te wachten op wetenschappers die ontdekkingen doen die aantonen dat haar ambities niet zo verstandig zijn.
De anekdotische waarnemingen van bijzondere dier- en plantensoorten in het door mensen gemeden gebied lijkt goed nieuws voor herstel, maar Møller en Mousseau waarschuwen voor teveel hoop. De effecten van de straling moet per soort worden bekeken, want het is bijvoorbeeld gebleken dat dennenbomen veel gevoeliger zijn dan berken. De onderzochte boerenzwaluwen ondervinden veel meer hinder dan standvogels.
Ook maken de wetenschappers zorgen over de mutaties, hoe deze zich verspreiden en hoe de veranderde genen nieuwe generaties beïnvloeden. Het wintergraan van de generatie van de ramp blijkt bijvoorbeeld nog steeds veel meer mutaties op te leveren als het uitgezaaid wordt in gezonde grond, zelfs nog 25 jaar na de ramp. Dat terwijl sojabonen een soort bescherming tegen de straling hebben ontwikkeld. Dit soort effecten lat zich gissen naar de gevolgen van de vele arbeiders en bewoners van het gebied en hun nazaten die inmiddels verspreid zijn geraakt over de hele voormalige Sovjet-Unie en nauwelijks meer te traceren zijn.
De meest stralende isotopen van jodium, strontium en cesium zijn inmiddels vervallen of zullen dat op korte termijn doen. Ook is de sterke concentratie van deeltjes verdund door water, wind, vogels en insecten, of in de grond gelekt.
Het meeste directe stralingsgevaar zit in de zogenaamde hot-particles Plutonium-241die vervallen tot nog giftiger deeltjes die ook nog eens veel eenvoudiger in de voedselketen terecht komen. Van het afbraakproduct van die deeltjes zijn we voorlopig nog niet verlost. Die hebben een halfwaardetijd van twee miljoen jaar.
In de documentaire Chernobyl Reclaimed – An Animal Takeover, hieronder te kijken, is een positiever geluid de tendens.
Bron ©PiepVandaag.nl Barry Wijnandts