Insecten ademen op een hele andere manier dan wij. In tegenstelling tot ons hebben zij geen centrale plek waar zuurstof wordt verzameld (longen) en ook geen uitgebreid transportsysteem (hart, bloed), wat zorgt dat de zuurstof overal in het lichaam terecht komt.
Insecten hebben fijn vertakte buisjes die tezamen het tracheaal systeem wordt genoemd. Deze ‘buisjes’ bedienen iedere cel direct van zuurstof.
Stel je eens voor dat je een zuurstofmolecuul bent en op het punt staat ‘ingeademd’ te worden door een insect…
Via een kleine opening, spirakel genoemd, in het lijfje van het insect kom je binnen.
Vanaf daar gaat de reis verder door verschillende buisjes (trachea), die zich verder en verder vertakken totdat je een klein, met vocht gevuld, eindpunt bereikt, ofwel de tracheole. In dit vocht los je op en vindt uitwisseling direct naar de cel plaats via de wand van de tracheole. Op die manier wordt bijvoorbeeld een spiercel direct voorzien van brandstof.
Deze uitwisseling van zuurstof door het tracheale systeem is volledig gebaseerd op diffusie, verplaatsing van deeltjes onder invloed van verschillen in concentraties. Dit werkt uitstekend zolang de afstand die overbrugt moet worden maar niet te groot is. Het is ook de reden waarom de diertjes niet al te groot kunnen worden. Al zijn er insecten, die ook direct wat groter zijn, met de vaardigheid lucht met kracht het lichaam in en uit te transporteren.
Het tracheale systeem maakt ook dat een insect te water (uitgezonderd insecten die in water leven, zij hebben een speciaal mechanisme om zuurstof direct uit het water te halen) het niet lang maakt. De buisjes lopen vol en uitwisseling kan niet meer plaatsvinden met alle gevolgen van dien.
Fimpje [ENG]
Bron ©PiepVandaag.nl