Een jak, ook wel bromrund genoemd, is een rundersoort, die voorkomt in bergachtige gebieden in Centraal-Azië. De naam ‘jak’ (tot 1995 gespeld als ‘yak’) komt van het Tibetaanse woord གཡག་ – yag, of gyag. Overigens wordt in Tibet alleen de stier zo genoemd wordt, de koe wordt dri of nak genoemd.
Kuddedieren
Jaks leven in kuddes van 10 tot wel 100 dieren. De meeste dieren in de kudde zijn vrouwtjes. Per kudde leven er maar een paar mannetjes. Hoewel jaks voornamelijk zijn gedomesticeerd door de mens, er zijn nog een paar jaks over die in het wild leven.
Jaks leven op rotsachtige steppen, op 3.000 tot 5.500 meter hoogte. Tijdens de koudere wintermaanden trekken de dieren naar lager gelegen gebieden. De jak past zijn ademhaling aan aan hoogte waarop hij verblijft: hij ademt sneller op lagere hoogtes, waar het warmer is, en langzamer op hogere, koudere plekken.
Uiterlijk
Een wilde jak wordt wel zo’n 2 meter hoog en kan van kop tot staart een lengte van 3,25 meter bereiken. Hij wordt zo’n 1.000 kilo zwaar. Dit geldt overigens alleen voor de stieren, de vrouwtjes bereiken maar een derde van de grootte van het mannetje. Gedomesticeerde jaks worden minder groot dan wilde jaks. Tamme stieren hebben een schouderhoogte van 112 tot 120 centimeter. Koeien zijn met 107 tot 112 centimeter iets kleiner. Stieren bereiken een gewicht van 400 kg, koeien worden 250 tot 280 kg zwaar.
Jaks hebben lange haren, om ze te beschermen tegen de kou. Een wilde jak heeft een zwart-bruine kleur. Tamme jaks komen in meerdere kleurvarianten voor: bruin, zwart, rood, wit, of gevlekt. De hoorns van de jakstieren kunnen wel een meter lang worden. De koeien hebben ook hoorns, maar deze zijn veel kleiner en onregelmatiger van vorm. Jaks gebruiken de hoorns om sneeuw en ijs weg te breken, zodat ze de plantjes daaronder kunnen eten. Ook gebruiken ze te hoorns om zichzelf te beschermen.
Jak, buffel, bizon
De jak is komt uit dezelfde familie als de Aziatische waterbuffel, de Afrikaanse buffel en de Amerikaanse bizon. De jak lijkt echter meer op de Amerikaanse bizon, die ook lange haren heeft, om zich te weren tegen de koude klimaten, waarin hij leeft.
Kalfjes
In de warmere maanden als september paren de jaks en na negen maanden zwangerschap krijgt het vrouwtje een kalf. Heel af en toe krijgen jaks een tweeling, maar dat is zeer zeldzaam. Sommige jakvrouwtjes krijgen elk jaar een kalf, maar dat ligt erg aan de omgeving waarin de jak leeft en aan het dier zelf.
Het eerste jaar nadat hij is geboren, leeft een kalfje bij zijn moeder. Daarna is hij helemaal onafhankelijk. De jak bereikt volledige volwassenheid met een leeftijd van 7 of 8 jaar en kan in het wild zo’n 20 jaar oud worden.
Herbivoor
Zoals andere rundersoorten is de jak een herbivoor. Een groot deel van zijn tijd brengt hij grazend in de bergen door. De jak eet vooral gras, kruiden en wilde bloemen. Zoals andere koeiensoorten, heeft het dier meerdere magen, die hij gebruikt om alle voedingsstoffen uit de planten te kunnen halen.
Bejaagd door de Chinezen
De jak kwam oorspronkelijk voor in de Himalaya, Tibet en grote delen van de Chinese provincies Sinkiang en Qinghai. Tegenwoordig zijn er nog maar een paar wilde jaks over. Toen de Chinezen Tibet bezette, werden de dieren door de settlers bejaagd. Het fokken van tamme jaks in hun leefgebied en de daarmee gepaard gaande ziektes verminderde het aantal wilde jaks. Eind 1996 werd de totale populatie van jaks op 15.000 exemplaren geschat. De populatie in Tibet lijkt intussen weer in aantal aan het toenemen te zijn.
Bron ©PiepVandaag.nl Monique van Dijk Armor