Beste PiepVandaag lezer en leester,

Na 40 jaar vrijwel onafgebroken als primatoloog, evolutiebioloog en tropisch-regenwoud ecoloog in intiem contact geleefd te hebben met het nog grotendeels intact zijnde oeroude ecosysteem van de Amazone (zie ook de door NPO rond april op tv uit te zenden documentaire over mij in de 6-delige serie getiteld Scientists in the Wilderness), heb ik met mijn zoon Tomas – naast oerwoudloper en apenkenner ook een in New York gepromoveerde populatiegeneticus – als afsluiting van mijn carrière een revolutionair te noemen evolutietheorie kunnen opstellen die alleen van toepassing is op alle zich territoriaal gedragende, sociaal en hiërarchisch georganiseerde primaten, inclusief onze eigen(-wijze) soort Homo sapiens.

Marc van Roosmalen
Foto: © Marc van Roosmalen

Onze evolutieleer biedt een op zijn minst plausibele verklaring voor de ongekend grote diversiteit en kleurrijkdom in de orde der primaten. Die komt volgens de theorie echter niet voort uit seksuele selectie zoals Darwin en Wallace – hun theorie hoofdzakelijk baserend op vogels – het voorstellen in hun On the Origin of Species, maar uit sociale selectie, een conclusie die wij poneren in het wetenschappelijk tijdschrift Biodiversity Journal 7(1), March 2016 onder de titel On the Origin of Allopatric Primate Specieshier gratis te downloaden. Een printversie is te bestellen op Amazon.com books.

Onze evolutietheorie is revolutionair te noemen omdat zij een gedragsfactor – discriminatie – aanwijst als de voornaamste drijfveer tot soortvorming bij vrijwel alle territoriale sociaal georganiseerde primaten. Aan de basis daarvan ligt het in de evolutie van de meeste sociale primaten al ingebouwde populatiedichtheid-regulerende mechanisme, dat de dominante mannen (ook wel ‘alfamannetjes’ genoemd) van een groep of populatie de jonge, door mutaties ietwat van het door hen als soortspecifiek beschouwde fenotype (het totaal van uiterlijke fysieke én gedragskenmerken) afwijkende mannetjes uit het leefgebied van hun familiegroep plegen te stoten. Deze biologisch gezien volkomen normale en gezonde maar toch om hun uiterlijk uit de groep gestoten mannetjes zullen als outcasts op zoek naar een eventueel nog niet door hun eigen soortgenoten bezet territorium vroeg of laat andere elders uitgestoten outcastmannetjes tegenkomen, ieder met hun eigen licht afwijkende fenotype, en uit sociale overwegingen de koppen bij elkaar stekend verder met hen optrekken. Om dan uit overlevingsdrang samen met onderweg aangelokte of geroofde vrouwtjes hechte sociale groepjes te vormen. Die groepjes zullen op de in hun odyssee gevolgde route telkens weggejaagd worden door alfamannetjes van lokale residerende groepen. Zo raken ze steeds verder verwijderd van hun geboortestreek tot ze uiteindelijk de grenzen van het door hun soort bezette verspreidingsgebied bereiken. Dan zijn er drie scenarios denkbaar:

  • Ook daar weggejaagd door residerende groepjes van hun eigen soort weet zo’n ‘landloos’ groepje onder druk van overleven zich aan te passen aan een heel ander vegetatietype ofwel biotoop en daar een living te maken van andere daar specifiek voorkomende voedselbronnen. Met andere woorden, daar een voor de soort of geslacht nieuwe specifieke ecologische niche te creëeren. Dit betreft een zgn. sympatrische soortvorming.
  • Als een ‘landloos’ groepje dat steeds weggejaagd wordt desperaat ergens een geografische barrière weet te overschrijden (door bijvoorbeeld op een drijvende boomstam een grensrivier over te steken) kan een outcast party zich tot colonist party van een groot voor hen uitstrekkend ‘niemandsland’ ontpoppen, waar hun soort- of geslachtseigen ecologische niche (nog) niet bezet is. Een nieuwe soort kan dan geboren ofwel in the making zijn. Als zo’n groepje potentiële kolonisten namelijk weet te overleven kan het met zijn beperkte genenpoel, nog versneld door gedwongen inteelt en genetische isolatie, in relatief korte tijd evolueren tot een nieuwe, fylogenetisch nauwverwante soort met als fenotype een grote gemene deler van vacht- en huidskleurkenmerken volgens het principe van metachromic bleaching (Hershkovitz, 1977).
    Volgens het principe van die genetisch gestuurde verandering in vacht- en huidskleur als gevolg van een variabele hoeveelheid melanine die in de huid- en haarcel gedeponeerd wordt, zijn taxa die aan de basis staan van een fylogenetisch verwante groep of clade ofwel agoeti van kleur ofwel diepzwart tot donkerbruin en staan zij het dichtst bij de voorouderlijke, archetypische, primitieve (oorspronkelijke) vorm.
    De door ons onderzochte geografische variatie en diversificatie van kleurpatronen van de vacht bij alle apen van de Nieuwe Wereld demonstreren heel duidelijk de unilaterale richting en onomkeerbaarheid van metachrome processen die onherroepelijk leiden tot steeds blekere en uiteindelijk crème-kleurige tot witte of kleurloze allopatrische vormen, onafhankelijk van omgevingsfactoren. Zodanig geëvolueerde geheel albinotische vormen die aan het einde gekomen zijn van het proces van metachromic bleaching zijn in de regel gedoemd uit te sterven – omdat ze opvallen en daarom eerder ten prooi zullen vallen aan hun natuurlijke vijanden.
  • Mocht nu de specifieke ecologische niche aan de andere kant van een door zo’n landloos outcastgroepje pas overschreden geografische barrière al bezet zijn door een met hen verwante soort, dan zal zich een gevecht op leven en dood gaan afspelen, een proces dat onherroepelijk leidt tot het uitsterven van een van beide soorten.

Uitgaande van het principe van metachromisme met de trend tot allopatrie (letterlijk: “het vaderland verlaten”) als de sociobiologische drijfveer, hebben wij de soortvorming, radiatie (d.i. verspreidingspatroon) én fylogeografie kunnen natrekken en verklaren bij alle nu levende apen van de Nieuwe Wereld. Hetzelfde zou men kunnen doen voor alle nu levende primaten van de Oude Wereld.

Als men de doctrine nu op onze evenzo territoriale en sociaal georganiseerde eigen soort Homo sapiens toepast, dan is het misschien goed in het licht van onze nieuwe evolutieleer een aantal hot topics te behandelen die de wetenschap alsook de maatschappelijk geëngageerde wereldburger veelal bezig zullen houden. Om daaruit wetenschappelijk gefundeerde conclusies te trekken teneinde aldus onze westerse, in groeiende mate problematische, multiraciale, multiculturele, en multireligieus getinte samenleving wat humaner te maken.

Zo zal ik in mijn boek en voor de komende lente geplande reeks van lezingen o.a. de volgende vragen stellen en in het licht van onze evolutietheorie beantwoorden:

  • Wat heeft een mensaapachtige tak van voorouderlijke primaten ergens in tropisch Afrika ooit bezield om het bladerdak van het voor vegetarische primaten qua voedselaanbod en klimaat paradijselijke regenwoud te verlaten en zich te begeven in het voor outcastgroepjes levensbedreigend landschap van droge open struiksavannas met een veelvoud aan grote predatoren?
  • Waarom en hoe zijn onze voorouders ergens tussen 100.000 en 50.000 jaar geleden uit het centrum van de toenmalige verspreiding van mensachtigen weggetrokken – Centraal Afrika zijnde de kribbe van de menselijke evolutie? Teneinde te migreren naar het klimaat- en biotoopgewijs voor (semi)nomadische foragers nieuw, maar voor de soort marginaal dan wel totaal ongeschikt landschap en natuurlijk milieu van West Europa, het Midden Oosten en Azië?
    Omdat bij ons onderzoek gebleken is dat bij de overgrote meerderheid van territoriale sociale apen in de Neotropen slechts één soort van een bepaald genus in een bepaald geografisch afgebakend verspreidingsgebied een en dezelfde ecologische niche kan bezetten, zou dat verklaren dat maar één soort, en wel de ‘wijze mens‘ Homo sapiens, de strijd om het bestaan gewonnen heeft ten koste van de andere mensachtigen met wie hij destijds het landschap van Europa en Azië deelde?
    Dat sinds die ‘Out of Africa‘ episodes zich gedurende de afgelopen 100.000 jaar meermalen hebben afgespeeld de op discriminatie berustende trend tot allopatrie – het “waarom de buren nooit deugen” – verantwoordelijk gesteld mag worden voor het ontstaan en verspreiden van een veelvoud aan menselijke rassen?
    Dat al die naties onder druk van overleven in een dramatisch mensonvriendelijk klimaat en landschap zich in betrekkelijk korte tijd (door steeds beter met elkaar te leren samenwerken) moesten aanpassen aan een voor de soort geheel nieuwe ecologische niche – die van nomadisch levende, met de kuddes mammoeten en andere megafauna meetrekkende grootwildjagers?
    En dat je die rassen één voor één zou mogen beschouwen als species in the making? Ware het niet dat het proces van ras- en soortvorming en het steeds verder migreren weg van het Afrikaanse continent tot staan is gekomen omdat, toen de megafauna grotendeels uitgeroeid en opgegeten was, de Neolithische ofwel landbouwrevolutie en het domesticeren van voedselplanten en dieren overal ter wereld onder druk van overleven zo’n 10.000 jaar geleden haar ingang gevonden heeft?
    Immers om land- en tuinbouw te bedrijven teneinde de gestaag groeiende bevolking te kunnen voeden moet je wel sedentair gaan leven. Zo wordt jouw te bebouwen landbouwgrond een ‘heilige koe’ die je met hand en tand moet verdedigen tegen de buren.
  • Hoe zou men in de context van onze doctrine de hedendaags naar West Europa plaatsvindende massale migraties van politieke vluchtelingen komend uit door burger-, stammen- en godsdienstoorlogen geteisterde gebieden in Noord Afrika en het Midden Oosten het best kunnen bezien?

Eenmaal een sociobiologische en fylogenetische verklaring gevonden hebbend voor de trend tot allopatrische soortvorming bij alle territoriale sociale medeprimaten van de mens – een evolutionair patroon dat Moeder Natuur al minstens 40 miljoen jaar vastgelegd lijkt te hebben in de genen van het mannelijk geslacht van deze diergroep – zou dat niet voldoende gewicht in de schaal kunnen leggen om in een poging onze westerse samenleving op een hoger menswaardiger niveau te tillen onvoorwaardelijk te kiezen voor stevig in de grondwet te verankeren gelijke rechten voor vrouwen én voor een volledige integratie in de maatschappij van alle menselijke minderheden? En zo een nieuwe generatie op te laten groeien met empathie voor het leven van de ander, de medemens? Een vermogen waar vrouwen en kinderen al van nature mee gezegend lijken te zijn.

Tot slot denk ik erover rond eind maart, ook op Amazon, een in het Nederlands geschreven populair-wetenschappelijk boekwerkje over onze evolutietheorie te publiceren onder de volgende titel: Over Soortvorming bij Territoriale Sociale Primaten of “Waarom de Buren Nooit Deugen“.

Verder wil ik een blog over dit onderwerp gaan schrijven op de Website en Facebookpagina van de MarcvanRoosmalenStichting. Meer info over mijn persoon en merites als natuurvorser en natuurbeschermer van het regenwoud van de Amazone kunt U voorts vinden op mijn persoonlijke website. Mijn elektronische contactadressen zijn: marc.mvrs@gmail.com en mvanroos@gmail.com

Marc van Roosmalen schreef eerder voor PiepVandaag over watersnood in het  Amazonegebied.

©PiepVandaag.nl Marc van Roosmalen