De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof (International Court of Justice (ICJ)) op 31 maart diende een verwoestende klap toe aan de Japanse walvisvaart. De historische uitspraak van de rechtbank verklaarde dat het Japanse walvis ‘onderzoek’ programma in Antarctica (JARPA II) niet werd uitgevoerd in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Het beval dat Japan de vergunningen, afgegeven onder JARPA II, moet intrekken en zich moet onthouden van het verstrekken van eventuele nieuwe vergunningen in het kader van dat programma.
Deze uitspraak tartend, diende het Japanse Instituut voor ‘Onderzoek’ naar Walvisachtigen (Institute for Cetacean Research (ICR)) eerder deze maand een motie in bij een rechtbank in Seattle, waarin ze laten weten van plan te zijn om terug te keren naar de Zuidelijke Oceaan voor het slachten van walvissen in het seizoen 2015-2016 met een nieuw ontworpen ‘onderzoek’ programma en daarom om een definitief dwangbevel tegen Sea Shepherd (Verenigde Staten) verzoeken.
Een ander voorbeeld van het compleet negeren van de wensen van de internationale gemeenschap door Japan zou zich binnenkort kunnen ontvouwen als het Japanse walvis ‘onderzoek’ programma in de Noordwest Pacific (JARPN II) dat is gepland voor deze maand, van start gaat. Een Japan Times artikel van 17 april bericht:
“Het vertrek van de Japanse walvisvloot voor de Noordwest Pacific is uitgesteld tot 26 april, in plaats van vertrek op dinsdag de 22e, als gevolg van onenigheid tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Visserij, nadat het Internationale Hof van Justitie vorige maand Japan beval om zijn jaarlijkse ‘onderzoek’ jacht in de Antarctische Oceaan te stoppen daar ze niet wetenschappelijk van aard is.”
Het ministerie van Buitenlandse Zaken is bezorgd dat als Japan nu op walvissen in de Noordwest Pacific gaat jagen, onmiddellijk na de uitspraak van het ICJ, antiwalvisjacht landen hen opnieuw kunnen aanklagen om de jacht ook daar te stoppen. Het ministerie van Visserij dringt erop aan dat de walvisvangst in de Noordwest Pacific door moet gaan, maar met een gereduceerd quota van 60 walvissen. De vertraging zou een neveneffect zijn van het geplande driedaagse bezoek dat de Amerikaanse president Barack Obama momenteel aan Japan zal brengt.
Hoewel de ICJ uitspraak niet direct op JARPN II van toepassing is, omdat de door Australië en Nieuw-Zeeland aangespannen zaak was gericht op “hun” walvissen in hun “achtertuin”, Antarctica, realiseert ook de Japanse regering zich, zoals blijkt uit een NHK World artikel van 10 april, dat “de uitspraak van het Hof ook betrekking kan hebben op die wateren afhankelijk van de methoden die worden gebruikt en het aantal walvissen dat wordt gevangen.”
Het artikel gaat verder:
“Deze bedenkingen noden de regering om haar ‘onderzoek’ nog eens onder de loep te nemen. Zij is van plan om begin volgende week een beslissing te nemen over het doorgaan met de walvisvangst in de Noordwest Pacific. Sommigen in de regering beweren dat het programma moet worden uitgevoerd zoals gepland. Maar anderen beweren dat Japan weer kan worden aangeklaagd als het doorgaat met het programma zonder inachtneming van de uitspraak van de rechter. “
Onmiddellijk na de uitspraak van het ICJ, zei de woordvoerder van de Japanse delegatie bij de rechtbank, Nori Shikata:
“Ons programma in de Noord Pacific valt buiten het kader van de uitspraak van de rechtbank, het zijn twee afzonderlijke programma’s en deze uitspraak gaat over het programma in de Antarctische wateren.”
Op 15 april, vlak voor een ontmoeting met de president van de ICR, sprak de Japanse minister van landbouw, bosbouw en visserij, Yoshimasa Hayashi zijn bereidheid uit om verder te gaan met walvisvangst in de Stille Oceaan, ondanks de ICJ uitspraak. Hij zei dat hij vastbesloten is om vast te houden “aan het beleid voor het behouden van de walvis-voedselcultuur en het veiligstellen van de aanvoer van walvisvlees.” Op diezelfde datum zei Kyodo Senpaku, de organisatie die de Japanse walvisvloot bezit, dat het minister Yoshimasa Hayashi had aangespoord om de Noord Pacific walvisvangst te laten plaatsvinden zoals gebruikelijk.
“De minister heeft ons gesterkt door te zeggen dat hij het zeker zou overwegen, daar dit ‘onderzoek’ niet was verboden.”
Naast de geografische regio en de walvissoorten waarop men zich richt, zijn de JARPN en JARPA programma’s eeneiige tweelingen als je kijkt naar het doel, de opbouw en de geschiedenis. Dus een groot deel van de ICJ motivatie voor de uitspraak over Antarctische walvisvangst kan direct worden toegepast op de Noordwest Pacific slachting:
• Een rechter zou geen bewijs vinden voor enige studies naar de haalbaarheid of uitvoerbaarheid van niet-dodelijke methoden, noch bewijs dat Japan onderzocht heeft of het haalbaar zou zijn om een kleinere dodelijke quota te combineren met een toename van niet-dodelijke onderzoek methoden om zijn doelstellingen te bereiken.
• Net als bij de evaluatie van JARPA (1988-2005) en JARPA II (2005-2014) door het Internationaal Gerechtshof, zou een rechtbank die JARPN (1994-1999) en JARPN II (2000-heden) onderzoekt, een aanzienlijke overlap vinden tussen de twee programma’s met betrekking tot hun onderwerpen, hun doelstellingen en hun methodes.
• Beide noemen identieke doelstellingen, zoals verbetering van de kennis over de identiteit / structuur van de walvis ‘voorraad’ en voedingsecologie.
• Zoals bij JARPA II, waarin werd besloten tot een flinke verhoging van de dwergvinvisquota en een quotum voor twee nieuwe soorten (bultruggen en vinvissen) in verhouding tot JARPA, veranderde het Noordwest Pacific jachtquotum van het doden van 100 gewone dwergvinvissen jaarlijks onder JARPN tot 100 gewone dwergvinvissen, 50 Bryde-walvissen en 10 potvissen onder JARPN II. In 2002 steeg het dwergvinvis quotum tot 150 en werden 50 noordse vinvissen toegevoegd. Het daaropvolgende jaar ging het dwergvinvis quotum naar 160 en het noordse vinvis quotum werd verdubbeld tot 100. In 2008 was 340 dwergvinvissen, 50 Bryde-walvissen, 100 Noordse vinvissen en 10 potvissen het programmavoorstel.
• Het ICJ stelde vast dat gebreken in de verklaring van Japan voor het besluit om door te gaan met JARPA II voorafgaande aan de beoordeling van de resultaten van JARPA, de opvatting ondersteunt dat het gekozen walvisquotum en de introductiedatum voor JARPA II niet werden ingegeven door strikte wetenschappelijke overwegingen. Hetzelfde geldt voor de overgang van JARPN naar JARPN II.
• Het ICJ stelde vast dat er nog drie aspecten van JARPA II zijn die verder doen twijfelen aan de aard van het programma als bedoelt voor wetenschappelijk onderzoek: het ontbreken van een einddatum voor het programma, de beperkte wetenschappelijke opbrengst, en het gebrek aan samenwerking tussen JARPA II en andere binnenlandse en internationale onderzoeksprogramma’s. Al deze aspecten zijn ook van toepassing op JARPN II.
Gezien deze voorbeelden wordt duidelijk dat als JARPN II onderzocht zou worden door het Internationaal Gerechtshof of een ander gerecht buiten een walvisvangstnatie, het besluit van de rechter(s) grotendeels hetzelfde zou luiden als in het geval van JARPA II:
“De Rechtbank concludeert dat de speciale vergunningen door Japan verleend voor het doden, vangen en verwerken van walvissen in verband met JARPA / N II niet wetenschappelijk onderzoek als doel hebben zoals bedoeld in artikel VIII, paragraaf 1, van het Verdrag.”
Als gevolg daarvan zou Japan het moratorium niet alleen hebben geschonden, nabij de Zuidpool, maar ook in de Noordwest Pacific.
Afgezien van alle juridische taal, is het natuurlijk duidelijk voor ieder weldenkend mens dat als het Antarctische programma van Japan een vermomming is voor commerciële walvisvangst, hetzelfde geldt voor het programma in de noordelijke Stille Oceaan. Toch bevat de uitspraak van de rechtbank deze zin:
“Het Gerecht stelt vast dat JARPA II in grote lijnen kan worden gekenmerkt als ‘wetenschappelijk onderzoek’.”
Hoe ‘groot’ mogen die ‘lijnen’ dan wel niet zijn?
Wetenschap gedijt op onze dorst naar kennis. Ieder waardevol onderzoek begint met een vraagstelling. Met die vraag als richtlijn zetten wetenschappers vervolgens een onderzoeksprogramma op dat hen zou kunnen leiden naar antwoorden. Japan heeft geen vragen; ze moesten hun voortzetting van de commerciële walvisvangst als wetenschap vermommen. Beslissen over een doel was eenvoudig: de hervatting van de commerciële walvisvangst. Daarna definieerden ze de gewenste conclusies: “er zijn meer dan voldoende walvissen” en “deze walvissen eten onze vis.” De walvissen die naar Antarctica migreren leven daar voornamelijk van krill en niet vis, dus voor die regio moesten ze met iets anders op de proppen komen: “Er zijn teveel dwergvinvissen en ze bedreigen het herstel van de blauwe vinvis en moeten dus worden geruimd.” Dit tot wetenschap benoemen, zelfs in grote lijnen, is een obsceniteit.
Een belangrijk punt dat sommigen misschien vergeten in deze tijd, waarin voor velen wetenschap de oude goden heeft vervangen, is dat enkel en alleen omdat iets als wetenschap wordt aangeduid, zij het als een dekmantel, in wekelijkheid of slechts in grote lijnen, dat feit op zich absoluut niets rechtvaardigt! We hoeven alleen maar te kijken naar wat dieren in laboratoria over de hele wereld wordt aangedaan om te beseffen dat het de wetenschap vaak ontbreekt aan ethiek en moraal. In de definitie van het Internationaal Gerechtshof zouden misschien zelfs de experimenten Tweede Wereldoorlog van de nazi-artsen in concentratiekampen ‘in grote lijnen’ gekarakteriseerd kunnen worden als ‘wetenschappelijk onderzoek’. Dat maakt het nog niet in orde…
Wat betreft JARPN II is er nog een andere vermomming binnen in de vermomming van commerciële walvisvangst als wetenschap. Toen Japan in 1988, onder druk van de VS, haar bezwaar tegen het moratorium op de commerciële walvisvangst liet varen, beëindigde dit ook de jacht op dwergvinvissen in de Japanse kustwateren (Japanese Small-Type Coastal Whaling (JSTCW)), omdat dwergvinvissen een van de 13 soorten grotere walvissen zijn die onder de jurisdictie vallen van de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC). In reactie op het moratorium, werden vier van de laatste negen JSTCW schepen uit Abashiri (Hokkaido prefectuur), Ayukawa (Miyagi prefectuur), Wada (Chiba prefectuur) en Taiji (Wakayama prefectuur) uit de vaart genomen. De overige schepen bleven grienden, grampers en zwarte (spitssnuit)dolfijnen doden in de kustwateren van Japan, omdat deze “kleine walvisachtigen” niet worden gedekt door de IWC voorschriften.
Sinds 1987 heeft Japan geprobeerd om een quotum te krijgen van het IWC om het doden van dwergvinvissen te hervatten onder een soort van traditionele-walvisvangst-voor-levensonderhoudregeling zoals die bestaat voor Alaska Inuits, Noordoost Siberische Chukchi, Groenlanders en voor de inwoners van Bequia. De IWC heeft ieder jaar opnieuw geweigerd een dwergvinvisquota te verlenen voor JSTCW omdat zij dit ziet als een commercieel voorstel.
Om dit te omzeilen, voegde de ICR een kustcomponent toe aan JARPN II in 2002. De ICR contracteert de Japanse organisatie voor kustwalvisvangst om schepen en bemanning te leveren om deel te nemen aan de walvisvangst voor de kust van Ayukawa, nu onderdeel van Ishinomaki, (Miyagi prefectuur) van april tot mei en bij Kushiro (Hokkaido) in september en oktober om 60 dwergvinvissen te schieten in elk gebied. De ICR koopt de walvissen uit deze walvisvangst tegen een vaste prijs en verkoopt een deel van het vlees tegen een gesubsidieerde prijs terug aan de JSTCW steden. In dit licht zijn de activiteiten van de ICR in de Noordwest Pacific een nog grotere oplichterij dan die in Antarctica.
Dit is de jacht die op het punt staat te beginnen op 26 april, een maand later gevolgd door de offshore component waaraan de laatste-in-zijn-soort, het drijvende slachthuis, de Nisshin Maru en de bekende Yushins deel nemen. Dit alles zal net voordat de jaarlijkse vergadering van het wetenschappelijk comité van de IWC op 12 mei in Slovenië begint in gang gezet zijn. De commissieleden zullen vrijwel zeker de rechtmatigheid van JARPN II ter discussie stellen in het licht van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof over JARPA II.
De internationale gemeenschap kan niet blijven toekijken hoe Japan haar overeenkomsten en instellingen tot een aanfluiting reduceert. Het is tijd voor de leiders van de wereld om de telefoon op te pakken en onomwonden aan Tokio uit te leggen waarom ze hun walvisvangst schepen in de haven moet houden.
Dit is een vertaling van het origineel voor Sea Shepherd geschreven artikel.
Sindsdien heeft Japan laten weten door te gaan met de walvisjacht in de Stille Oceaan, maar met een gereduceerd quotum van 210 walvissen in plaats van 380 en in september een nieuw voorstel in te zullen dienen bij het IWC voor de jacht in Antarctica.
Erwin Vermeulen is hoofdwerktuigkundige op een schip, fotograaf, vrijwilliger bij Sea Shepherd en woont samen met zijn vriendin Susan, een dove kat, een eenogige kat, een kat met één nier en een dove en blinde hond.
©PiepVandaag.nl
Strijd mee tegen dierenleed!
Related posts
2 Comments
Comments are closed.
Er is blijkbaar maar 1 mogelijkheid en dat is de hele walvisvloot in beslag nemen en de mensen veroordelen voor stroperij.
Hopelijk hebben andere landen eens het lef om dit te doen.
Als ik een otter vang en dood maak en ik vertel dat ik het dier wou onderzoeken, kom ik er ook niet mee weg.
Het minste wat wij burgers kunnen doen is Japanse producten boycotten. Geen Toyota, Mitsubishi, Honda, Datsun, e.d. aanschaffen.