Kweken, ofwel het fokken van (wilde) vogels in gevangenschap kan hun vleugelvorm veranderen. Dit resulteert in een verminderde kans om later, na vrijlating in het wild, trekvluchten te overleven. Onderzoek naar de oranjebuikparkiet (Neophema chrysogaster) toont aan dat één millimeter verschil in lengte van één veer genoeg is om de overlevingskansen met 2,7 keer te verminderen. Het onderzoek is gepubliceerd in het tijdschrift Ecology Letters.
De oranjebuikparkiet komt voor in Australië en is ernstig bedreigd. De totale populatie van oranjebuikparkieten is in het wild ooit tot 17 exemplaren gedaald. Hun aantal is toegenomen door het fokken in gevangenschap en het uitzetten van dieren in Tasmanië en Victoria. De vogel broedt in Tasmanië en trekt voor de winter naar de zuidkust van Australië.
Andere vleugelvorm
Uit een recente studie blijkt dat bij gefokte oranjebuikparkieten de overlevingskansen lager waren van de vogels met veranderde vleugelvormen, vergeleken met vleugels die dichtbij het ideale ‘wild type’ liggen. Dr. Dejan Stojanovic, auteur van de studie en werkzaam bij de Australian National University, merkt daarbij op dat er natuurlijke variatie bestaat in de lengte van de vleugelveren, bij zowel in het wild levende als in gevangenschap gefokte oranjebuikparkieten, maar:
“Als je kijkt naar de lengte van alle veren op de vleugels, dan is er een significant verschil tussen de lengte in gevangenschap en in het wild.”
Stojanovic heeft aangetoond dat in gevangenschap gefokte oranjebuikparkieten minder puntige en kortere vleugels hebben dan hun wilde soortgenoten:
“Er is variatie in gevangenschap van een perfect wild type vleugel tot zeer suboptimaal.”
.
Onopgemerkte veranderingen
Bij gefokte vogels met vleugels die het meest moesten lijken op de ‘ideale’ wilde vleugels, was een veer die bekend staat als de distale primaire vliegveer (de slagpen) één millimeter langer:
“De verandering voor oranjebuikparkieten is letterlijk een verschil van één millimeter in de lengte van één veer. Het is zo gemakkelijk om het niet te ontdekken, maar het heeft dit belangrijke gevolg.”
Er wordt veel zorg en geld besteed aan het redden van de soort:
“Weinig andere herstelprojecten hebben de omvang en middelen die oranjebuikparkieten hebben. Ondanks al die zorg zijn deze veranderingen ontstaan en tot nu toe ook onopgemerkt gebleven. De onderzoeksresultaten tonen ook aan dat deze onopgemerkte veranderingen van invloed waren op de overleving – wat een belangrijke succesmaatstaf is voor de vraag of we (als mens) de wilde populatie ten goede komen.”
Topje van de ijsberg
Stojanovic analyseerde ook de vleugels van zestien andere vogels en vond bij 4 soorten bewijs van gewijzigde vleugelvormen in gevangenschap: grasparkieten (Melopsittacus undulates), turkooisparkieten (Neophema pulchella), bourkes parkieten (Neopsephotus bourkii) en gouldamadines (Chloebia gouldiae):
“Hieruit blijkt duidelijk dat dit verschijnsel veel wijder verbreid is … en dat het een patroon zou kunnen zijn dat onopgemerkt is gebleven. De volgende fase is begrijpen wat het is dat deze veranderingen veroorzaakt. Misschien is het een familietrekje, of een omgevingstrekje … we weten het eigenlijk gewoon niet.”
Deze studie is waarschijnlijk slechts het topje van de ijsberg van subtiele fenotypische veranderingen (andere uiterlijke kenmerken door omgevingsfactoren) die bij in gevangenschap gefokte dieren over het hoofd worden gezien. Stojanovic:
“We moeten in het algemeen de kwaliteit van de dieren die we fokken beter in de gaten houden dan alleen de kwantiteit.”
.
Fokken: oplossing én probleem
Omdat steeds meer diersoorten met uitsterven bedreigd worden is het in gevangenschap fokken en uitzetten in het wild soms de enige optie om een soort te behouden. Maar er is een schaduwzijde wanneer je het niet goed doet. Stojanovic:
“Een snelle sterfte na de vrijlating van fenotypisch onaangepaste dieren is een verspilling van middelen voor natuurbehoud, komt het mogelijk niet ten goede aan wilde populaties en is het ethisch problematisch.”
Bron:
©AnimalsToday.nl Aurora van de Loo