Op de vroege morgen van 28 augustus werden de Sea Shepherd-vrijwilligers op het zuidelijkste Faeröer-eiland Suðuroy tegengehouden door de lokale bewoners, voordat ze het noordoostelijke slachtstrand Hvalba konden bereiken. Ze kwamen er uiteindelijk achter dat rond 5 uur die morgen vijf butskoppen op dat strand waren gevonden. Toen de vrijwilligers uiteindelijk het dorp wisten te bereiken werden de walvisachtigen al op de kade, achter barricaden in stukken gesneden.
De noordelijke butskop is een tandwalvis uit de familie van de spitssnuitdolfijnen, die tot tien meter lang kan worden. Het is een van de diepst duikende zoogdieren, tot meer dan 1450 meter. Tijdens de 19e en 20e eeuw werd de butskop zwaar bejaagd door vooral Noorse en Britse walvisjagers. Tussen 1850 en 1973 werden ten minste 88.000 individuen gedood en verwerkt tot traan en hondenvoer.
Ook schepen uit de Faeröer schoten ten minste 61 butskoppen op open zee.
De wetgeving in de Faeröer staat nu alleen toe om gestrande butskoppen, hier Døglingar genoemd, te doden als deze niet meer terug naar zee geleid kunnen worden. Volgens de politie was er die bewuste augustusochtend een dierenarts aanwezig om dit oordeel te vellen.
In de meeste landen zou een reddingspoging zijn ondernomen en Sea Shepherd was aanwezig met mankracht en schepen om de helpende hand te bieden, maar een zeezoogdier dat in de problemen komt op de stranden van de Faeröer ontmoet in plaats van medeleven, bloeddorstige mannen met messen.
Volgens de statistieken komen de meeste butskopstrandingen in de Faeröer voor in de baaien van Hvalba en Sandvík op Suðuroy. De laatste maal dat dit gebeurde vóór deze fatale augustusdag was in 2009 toen twee butskoppen eveneens in Hvalba omkwamen. In 2006 waren het er drie in Sandvik en vier in Hvalba, in 2007 drie in Sandvik, in 2005 één butskop op een niet nader genoemde plek, zes in Hvalba in 2002, één in Hoy in 2001 en nog een ander dier dat jaar op een niet gespecificeerde locatie, één butskop stierf in Hatarvik in het jaar 2000.
Wanneer het vlees nog vers is wordt dat gegeten en uit de blubber wordt olie gewonnen voor traditioneel medicijn. Althans, dat is de officiële lezing. Net buiten Hvalba is er een betonnen storthelling vanaf een hoge klif, die wordt gebruikt om afval in zee te dumpen. De ochtend na de slachting waren de Sea Shepherd-vrijwilligers er getuigen van hoe een groot gedeelte van het vlees en blubber op zee dreef. Terwijl zij hiervan opnamen maakten, dumpte nog een persoon zijn aandeel in de buit. Andere auto’s die bij de stort arriveerden, maakten meteen rechtsomkeert toen ze de Sea Shepherd-vrijwilligers spotten.
De populatie butskoppen is hoogstwaarschijnlijk sterk gereduceerd door de genadeloze walvisvangst van de vorige eeuwen. Sinds het einde van die slachting is de grootste zorg voor natuurbeschermers de olie- en gaswinning op zee.
Dit brengt ons terug bij de augustusstranding in Hvalba: op dit moment vinden uigebreide seismische tests plaats tussen de Shetland en de Faeröer eilanden voor de olie-industrie.
Het is goed gedocumenteerd dat de familie van spitssnuitdolfijnen, waartoe de butskop behoort, extreem kwetsbaar is voor door mensen geproduceerd onderwaterlawaai, zoals militaire sonar en seismische tests. Op de meeste plekken in de wereld zou sectie worden verricht om de doodsoorzaak vast te stellen. Zo niet in de Faeröer. Alleen de koppen, levers en genitaliën werden naar de hoofdstad Tórshavn getransporteerd voor onderzoek.
Erwin Vermeulen is hoofdwerktuigkundige op een schip, fotograaf, vrijwilliger bij Sea Shepherd en woont samen met zijn vriendin Susan, een dove kat, een eenogige kat, een kat met één nier en een dove en blinde hond.
©PiepVandaag.nl