DOOR ROBERT GOODLAND
Robert Goodland is 23 jaar hoofdadviseur milieuzaken bij de World Bank Group geweest en is nu gepensioneerd. Zijn werk had invloed op de kolom “Wij zouden helden kunnen zijn” van Mark Bittman van 15 mei 2012.
Het afgelopen jaar was in de Verenigde Staten het warmste jaar ooit, waarbij recordhitte de vorige week het land teisterde, 52 mensenlevens opeiste en tevens schade aan de veestapel aanrichtte. In feite wordt de veestapel niet alleen bedreigd door hitte, veroorzaakt door van menselijke activiteiten afkomstige broeikasgassen, maar volgens “Livestock Long Shadows”, een rapport uit 2006 van specialisten van de FAO op het gebied van veeteelt (die normaliter voorstander van veeteelt zijn), veroorzaakt diezelfde veestapel er ook achttien procent van.
Daar staat tegenover dat milieudeskundigen van twee andere bureaus van de Verenigde Naties, (de World Bank en de International Finance Corporation) een veel geciteerde studie hebben verricht waaruit blijkt dat tenminste eenenvijftig procent van door menselijk handelen veroorzaakte (antropogene) broeikasgassen aan veeteelt toe te schrijven is. Ik ben één van die specialisten.
Men zou verwachten dat de FAO objectief wilde weten of het werkelijke cijfer dichter bij de achttien of bij de eenenvijftig procent ligt. Maar nee, Frank Mitloehner, iemand die er om bekend staat dat hij dat getal van achttien procent voor de Verenigde Staten veel te hoog vindt, bleek de vorige week voorzitter te zijn geworden van een nieuw overlegorgaan tussen de vleesindustrie en de FAO. Bij de nieuwe partners van de FAO horen het International Meat Secretariat en de International Dairy Federation (dairy: melkproducten, noot vertaler). Hun doel is “het vaststellen van de invloed van de veestapel op het milieu” en “die invloed te verminderen”, te beginnen met een project van drie jaar om “methodes en richtlijnen” vast te stellen.
Toch zouden volgens het IPCC (het Intergouvernmental Panel on Climate Change) en het IEA (International Energy Agency), de gehaltes van broeikasgassen binnen vijf jaar tot niet meer terug te draaien catastrofale niveaus kunnen toenemen als er niets wordt gedaan om het proces tegen te houden.
Het nieuwe overlegorgaan veronderstelt dat de wereldwijde vleesproductie tussen 1999 en 2050 meer dan verdubbeld zal gaan worden. Maar het International Food Policy Research Institute heeft een scenario ontwikkeld volgens welk de vleesproductie in ieder geval tot 2030 zal gaan afnemen. Klimaatdeskundigen zoals Lord Nicholas Stern, auteur van het vooruitziende boek “Stern Review on the Economics of Climate Change”, en Rajendra Pachauri, voorzitter van het IPCC, hebben zelfs vegetarische voeding aanbevolen om de klimaatverandering tegen te gaan.
De nieuwe activiteit van de FAO komt niet helemaal als een verrassing, aangezien zijn veeteeltspecialisten bezig waren geweest om de algemene indruk die “Livestock’s Long Shadow” bij het publiek had gewekt dat er minder vee moest komen, weg te nemen. Zo schreven de twee hoofdauteurs van het rapport later dat er meer veefabrieken moesten komen en dat men niet minder vlees moet gaan eten.
Toch zal “Livestock’s Long Shadow” mogelijk niet in zijn totaliteit door de hele FAO omarmd worden, want zij nodigde Jeff Anhang en mij uit om onze analyse eerst op het FAO-hoofdkwartier in Rome, en daarna in Berlijn te presenteren.
De hoofddoelstelling van de FAO is om “algemene welvaart in een neutrale vorm” te propageren. In het nieuwe overlegorgaan zitten echter slechts vier rijke landen, en geen enkel arm land, hoewel de vroegere directeur-generaal van het International Livestock Research Institute (ILRI), dat normaliter veeteelt propageert, zijn bezorgdheid heeft uitgesproken over de effecten van vlees uit de veefabrieken op de armen: “Vee uit de veefabrieken eet graan dat anders mensen had kunnen voeden”.
Zelfs een mede-auteur van “Livestock’s Long Shadow”, Cornelis de Haan, bekritiseerde de intensieve veehouderij toen hij de hoofdauteur was van de veeteeltstrategie van 2011 van de Wereldbank. Die strategie schatte de negatieve effecten van veeteelt weliswaar lager in dan “Livestock’s Long Shadow” uit 2006, maar de strategie van de Wereldbank beveelt aan dat regeringen “zouden moeten vermijden om op grote schaal commerciële, door graan gevoede veestapels, en de productie van melk, varkens en pluimvee te subsidiëren”.
In schril contrast daarmee staat dat Frank Mitloehner, de voorzitter van het nieuwe overlegorgaan van de FAO, die intensieve veehouderij wil promoten.
Een nieuwe strategie van het ILRI concludeert dat “veeteelt terug is op de wereldwijde agenda”, en dat productieverhoging uit “intensieve” systemen moet komen. Op onderstaande video is te zien hoe men onderzoek wil doen om de vooropgezette conclusies van het ILRI te ondersteunen, want de nieuwe voorzitter verklaart: “Hoe brengen we de veeteelt op een hoger niveau?…Vroeger hebben we niet zo veel aandacht geschonken aan voedselconsumptie in stedelijk gebieden… De sterkste kritiek op veeteelt komt grotendeels door zijn bijdrage aan broeikasgassen en door zijn zeer hoge ecologische voetafdruk- dus wij moeten via onderzoek betere antwoorden op deze uitdagingen bedenken”.
Het lijkt er op dat het ILRI er bang voor is dat onze veel geciteerde conclusie dat de veehouderij voor tenminste eenenvijftig procent van de broeikasgasemissie verantwoordelijk is, door het publiek geaccepteerd zal worden. In ieder geval was het ILRI hierover bezorgd genoeg om het onderwerp vóór, tijdens en na zijn jaarvergadering van 2010 bij de deelnemers aan te kaarten- en ontdekte dat ongeveer 1,5 % van de deelnemers vóór de vergadering het getal van eenenvijftig procent accepteerde, tegen ongeveer 7,5 % er na.
“Livestock’s Long Shadow” heeft er waarschijnlijk behoorlijk naast gezeten in zijn schatting van de hoeveelheid grond die door de veehouderij en de productie van veevoer in beslag wordt genomen – dertig procent van al het land op aarde, terwijl het IRLI vijfenveertig procent schat. Andere onvolkomenheden in “Livestock’s Long Shadow” kunnen zijn ontstaan doordat het door deskundigen op het gebied van veeteelt is geschreven, terwijl het gebruikelijk is dat projecten met grotere milieueffecten door milieudeskundigen worden geëvalueerd.
Het cruciale verschil tussen de achttien en de eenenvijftig procent zit hem in het feit dat in het laatste getal de enorme groei van de intensieve veehouderij (nu meer dan zestig miljard dieren per jaar), het dramatisch verminderde vermogen van de aarde tot fotosynthese (hierbij wordt koolstofdioxide door planten omgezet in zuurstof, noot van de vertaler), veroorzaakt door ontbossing en het verbranden van bossen, en de versnelde verbranding van fossiele brandstoffen verwerkt zitten.
Veeteelt is in hoge mate een buitenactiviteit, met dientengevolge grotere risico’s van emissies dan welke andere industrie met dezelfde emissies dan ook. Managers in de voedingsindustrie hebben dus overtuigende commerciële motieven om deze emissies te verminderen.
De FAO en het IRLI stellen dat miljoenen mensen geen alternatief hebben voor veeteelt om in hun levensonderhoud te voorzien; tegelijkertijd zijn de laatste paar jaar miljoenen dieren van arme mensen door klimaatrampen dood gegaan. Deze vervangen zou voor de nieuwe dieren hetzelfde lot kunnen riskeren.
Daartegenover staat dat het vervangen van tenminste een kwart van de huidige veestapel door betere alternatieven de emissies van broeikasgassen zal verminderen en tegelijkertijd in grote gebieden het regenwoud de gelegenheid geven om zich te herstellen, waardoor de overmaat aan kooldioxide kan worden opgenomen en het niveau daarvan naar een veilig niveau kan dalen. Dit zou wel eens de enige pragmatische weg kunnen zijn om de klimaatverandering in de komende vijf jaar tegen te gaan, zoals dringend nodig is. Het ontwikkelen van voldoende duurzame energie kost minimaal twintig jaar en achttienduizend miljard dollar.
Vervangers van dierlijke producten hebben geen subsidie of compensatie nodig. De consument kan er morgen meer van kopen.
Bron ©PiepVandaag.nl, vertaling door Jeanco Lapierre Armande