Er zijn zeven zwanensoorten op de wereld; allen puur wit met uitzondering van de zwarthalszwaan in Zuid-Amerika én de zwarte zwaan in Australië.
De eerste Europeaan die een zwarte zwaan zag was waarschijnlijk de Nederlandse zeeman Antonie Caen, die de vogel beschreef na een bezoek aan het gebied rond Shark Bay in 1636. Later in 1697 werden door de expeditie van Willem de Vlamingh enkele zwarte zwanen gevangen op Swan River, ook in West-Australië. Drie zwanen werden meegenomen naar Batavia en overleefden daar enige tijd. Daarna werd de soort niet meer gerapporteerd tot de Eerste Vloot in 1788 vanuit Engeland Australië bereikte. Kort daarna, in 1790, werd de ‘nieuwe’ soort wetenschappelijk beschreven door John Latham.
Toch dook de zwarte zwaan voor die tijd al op in de literatuur en andere kunstvormen als de symbolische tegenpool van de maagdelijk witte Europese zwanen. Toen het bestaan van de zwarte zwaan bekend werd, benadrukte dit het contrast met de andere-kant-van-de-wereld, de tegenvoeters.
De zwarte zwaan komt voor in het zuidoosten en zuidwesten van Australië langs eilanden en kusten, in moerassen en andere waterrijke gebieden. De vogel heeft voornamelijk zwarte tot grijsbruine veren met witte vleugelpennen die alleen zichtbaar zijn in vlucht of als de vleugels gespreid worden. De snavel is helderrood met een bleekwitte streep dwars over het uiteinde. De poten zijn donkergrijs, de ogen rood.
De mannetjes zijn een stuk groter dan de vrouwtjes. Ze kunnen 1,40 meter groot worden met een spanwijdte van 2 meter en een gewicht tot 7 kilo. Ze vliegen net als ganzen in een V-vorm met een langzame vleugelslag en gestrekte nek. De vleugelpennen maken een fluitend geluid.
Zwarte zwanen communiceren met hun karakteristieke, trompeterende roep. Ze eten water- en moerasplanten maar kunnen aan land grazen. Bijvoorbeeld als het waterniveau te hoog is om planten op de bodem te bereiken of deze niet voorradig zijn. Ze filteren ook aan de oppervlakte algen uit het water.
De zwarte zwaan leidt een nomadisch leven. Migraties zijn afhankelijk van weer- en klimaatsomstandigheden, zonder vast patroon en vooral gebaseerd op regenval en droogte. De dieren zijn monogaam en de ouders delen de taken. De broedtijd loopt van februari tot september.
In ondiep water of op eilanden bouwen ze van plantaardig materiaal hun één meter hoge nestheuvels met een diameter van één tot anderhalve meter. Het nest wordt ieder jaar hergebruikt en agressief verdedigd tegen indringers. Het wordt gevoerd met dons. De zwanen leggen 4 tot 8 groenwitte eieren, die 36 dagen worden bebroedt. De jongen zijn vliegklaar na 4 maanden maar worden 9 maanden lang verzorgd. Daarna verlaten de jongen meestal hun geboortegrond en keren niet terug tot ze zelf op een leeftijd zijn voor voortplanting. Zwarte zwanen kunnen zeker 20 jaar oud worden.
Volgens een aantal onderzoeken komt homoseksualiteit, vooral onder mannetjes, veel voor. Soms steelt zo’n paar een nest of vormt een trio met een vrouwtje om eieren te bemachtigen. Na het leggen van de eieren wordt het vrouwtje verdreven.
Zwarte zwanen wisselen al hun vleugelpennen in één keer en kunnen tijdens die rui een maand lang, meestal ergens in januari en februari, niet vliegen. De vogels zijn populair in dierentuinen, kinderboerderijen en in parken en landerijen met meren en er bevinden zich nu ook verwilderde broedparen in Europa.
Ooit kwam er een ondersoort voor in Nieuw-Zeeland en op de Chatham eilanden. Deze werd, zoals een groot aantal vogelsoorten op eilanden in de Grote Oceaan, uitgeroeid door de eerste niet-Europese kolonisten. De zwarte zwaan werd in 1864 geherintroduceerd in Nieuw-Zeeland vanuit Melbourne, Australië en in 1890 op de Chatham eilanden en komt er nu weer algemeen voor. Zwarte zwanen zijn mogelijk ook op eigen kracht de Tasmanzee overgestoken.
Er leven nu ongeveer 50.000 zwarte zwanen in Nieuw-Zeeland. Per jaar worden er zo’n 7000 afgeschoten voor de plezierjacht of door boeren die niet willen dat zwanen in hun weilanden grazen.
Het aantal Zwarte zwanen in Nieuw-Zeeland is sinds de jaren zeventig dan ook sterk afgenomen. Afvalwater van boerderijen en uitgespoelde mest doen het nitraat- en fosfaatgehalte in de wateren stijgen. Deze eutrofiëring stimuleert algenbloei. Wanneer de algen vergaan, ‘zuigt’ de afstervende massa de zuurstof uit het water waardoor waterplanten, het voedsel van de zwarte zwaan, niet meer kunnen groeien.
Verhongerende zwanen trokken naar de weilanden om te grazen. Dat leidde tot boze boeren en het afmaken van duizenden zwanen. De grote broedkolonies zijn daardoor zeldzaam geworden.
Erwin Vermeulen is hoofdwerktuigkundige op een schip, fotograaf, vrijwilliger bij Sea Shepherd en woont samen met zijn vriendin Susan, een dove kat, een eenogige kat, een kat met één nier en een dove en blinde hond.
©PiepVandaag.nl