Op donderdag 13 december deed Melanie Joy, Amerikaans auteur en hoogleraar psychologie en sociologie bij de University of Massachusetts in Boston, Radboud Universiteit Nijmegen aan voor een lezing, Why we love dogs, eat pigs and wear cows (partnerlink). Roos Vonk maakte een verslag van deze lezing.

melanie joy
Dr. Melanie Joy

Melanie Joy begint haar boek1 en haar lezing2 met een gedachtenexperiment:

Je bent te gast bij een chique diner. Je zit met de andere gasten aan een fraai gedekte tafel. Het licht van de kaarsen fonkelt in de kristallen wijnglazen. Er wordt geanimeerd gepraat. Heerlijke etensgeuren komen uit de keuken. Je hebt de hele middag nog niet gegeten dus het water loopt je in de mond. Na een tijd komt de gastvrouw tevoorschijn met een grote ovenschotel. Een heerlijke geur van vlees, kruiden en groenten vult de kamer. Je schept jezelf een flinke portie op. Na een paar hapjes van het heerlijke zachte vlees maak je de gastvrouw een compliment en vraagt naar het recept.

“Dank je”, zegt ze. “Het is heel simpel eigenlijk, je begint met een kilo labrador, die moet je goed marineren in…” Labrador? Waarschijnlijk hou je nu plotsklaps op met kauwen: is het stuk vlees in je mond van een hond?

Wat nu? Ga je door met eten? Of kijk je vol afschuw naar de hond op je bord, bedenkend dat je er net van gegeten hebt? Ga je de groenten die er omheen liggen eruit pikken en opeten? Of wil je zelfs die niet meer eten, net als veel mensen, omdat je zo’n weerzin voelt dat de groenten ook besmet zijn doordat ze in dezelfde schotel zitten?

Het voorbeeld illustreert de kern van haar betoog: dat er een kloof is tussen wat we eten – biefstuk, gehakt, karbonade – en de levende dieren waar ons vlees vandaan komt. Elke cultuur categoriseert sommige dieren als eetbaar – in onze cultuur bijvoorbeeld: koe, varken en kip – en andere als niet-eetbaar: de meeste andere dieren. De gedachte aan het eten van die niet-eetbare dieren roept afschuw op, of het nu een hond is of een tor. Waarom voelen we dan geen afschuw als we denken aan het eten van een koeiendij, een varkensbuik of een kippenpoot? We hebben geleerd die dieren niet te zien als levende dieren, maar als voedsel. Door het woord labrador zie je opeens een levende hond voor je, een hond die speelt, rent, knuffelt, slaapt. De gedachte dat dier te eten is huiveringwekkend. Maar een varken leeft ook, kan ook spelen, rennen, knuffelen, slapen. Omdat het een eetbaar dier is, hebben we het besef daarvan uit ons bewustzijn gebannen.

In onze samenleving wordt dat ook nog heel makkelijk gemaakt, want we zien heel weinig van de dieren die op ons bord belanden. Iedere minuut worden er in de wereld 124.000 boerderijdieren geslacht (in Nederland een 500 miljoen per jaar). We zien die dieren zelden; niet tijdens hun leven in gesloten stallen, niet tijdens het transport, niet in de slachterij. We kunnen ‘koe’ eten zonder te denken aan een levend dier dat, net als ieder dier, alles zou doen om in leven te blijven, en op gewelddadige wijze aan haar eind is gekomen.

Keuzevrijheid
Melanie Joy spaart haar publiek niet. Ze laat een video zien met gruwelijke taferelen uit stallen en slachterijen. Uit eigen ervaring weet ik dat vleeseters boos kunnen reageren wanneer je hen confronteert met akeligheden uit de veeindustrie. Ze zeggen: ik wil de vrijheid hebben om te eten wat ik wil, en jij probeert me die vrijheid af te nemen.

Melanie Joy ziet dat heel anders. Ze zegt bij de video: je kunt geen vrije keuze maken als je geen bewustzijn hebt en niet alle feiten kent. Juist door je op de hoogte te stellen van alle onaangename feiten over de dierenindustrie, kun je je eigen keuzes gaan maken. Volgens die opvatting zijn mensen onvrij zolang ze zich afsluiten voor die onprettige feiten. En niet alleen dat. Om vlees te eten, moeten mensen nog veel meer inleveren: hun authenticiteit, hun integriteit, hun compassie en empathie, hun open hart. Immers, je moet het eten van vlees voor jezelf rechtvaardigen door middel van overtuigingen zoals: dieren hebben geen gevoel, dieren zijn er voor mensen, als het dier een goed leven heeft gehad dan is het niet erg hem te doden, er zijn ergere dingen, enzovoort enzovoort.

Zelfbedrog
Op dit punt weet ik dat er steun is voor Joy’s opvattingen vanuit experimenteel psychologisch onderzoek. Daaruit is gebleken dat mensen, na het eten van vlees, minder morele zorg hebben om dieren en vaker de mogelijkheid ontkennen dat dieren lijden, vergeleken met mensen die pinda’s hebben gegeten. In dit onderzoek waren de deelnemers willekeurig toegewezen aan een groep die vlees of pinda’s kreeg voorgezet; het ging dus niet om bestaande verschillen tussen vlees- en pinda-liefhebbers, maar om het effect van vlees eten op gedachten over dieren. Om te rechtvaardigen dat ze vlees hebben gegeten, gaan mensen een lagere morele status aan dieren toekennen.3

Dit bevestigt de stelling van Joy dat het eten van vlees onvermijdelijk een vorm van zelfbedrog met zich meebrengt, een schending van de eigen integriteit. Mensen blokkeren hun eigen compassie – die ze wel voelen met de labrador – en sluiten hun hart om zonder schuldgevoel vlees te kunnen eten. In onze cultuur doen we dat collectief, zegt Joy: we hebben met z’n allen een systeem van overtuigingen gecreëerd dat het eten van vlees rechtvaardigt. We nemen gedachtenloos aan dat een vegetariër of een veganist vanuit een bepaalde ideologie keuzes maakt, een vleeseter niet. Vlees eten is immers ‘normaal’. Maar ook vleeseters brengen een ideologisch systeem mee naar de eettafel. Dat systeem heet carnisme. Het is een systeem dat de dominante cultuur weerspiegelt – zoals ook ooit de opvattingen die bijvoorbeeld slavernij of dominantie van mannen over vrouwen rechtvaardigden – en het bevat overtuigingen zoals: vlees eten is natuurlijk (volgens Joy een eenzijdige interpretatie van de menselijke evolutie, waarin de Neanderthaler merkwaardig genoeg als ons rolmodel is uitgekozen), dieren zijn als dingen (hebben geen gevoel). Carnisme omvat ook de categorisaties die we gebruiken tussen bijvoorbeeld mens-dier (specisisme) en tussen eetbare en niet-eetbare dieren. “Die dieren worden er speciaal voor gefokt, die vinden dat niet erg”, vertellen ouders hun kinderen. “Wat is anders het nut van zo’n varken, als we hem niet eten?” vroeg een schoonfamilielid mij ooit. Uitingen van carnisme, zou Joy zeggen.

Hoop
Het mooie van de analyse van Joy vind ik dat ze het eten van vlees koppelt aan twee grotere, meer omvattende thema’s. Een daarvan is een thema dat in de psychologie system justifcation4heet. Mensen hebben een sterke behoefte om ongelijkheid te rechtvaardigen en daarmee ook in stand houden, omdat het prettiger is te denken dat de dingen goed en rechtvaardig zijn geregeld in de wereld. Dit heeft ons racisme en seksisme gebracht, maar ook specisisme. De behoefte aan systeemrechtvaardiging is het sterkst bij degenen die voordeel hebben van de status quo; de dominante, machtige groepen in de samenleving.

Als tweede thema zie ik de spirituele ontwikkeling van mensen als individu. Volgens Joy is het onvermijdelijk dat die hapert zolang je vlees eet, omdat dit je noodzaakt een deel van je hart te sluiten voor het leed dat levende dieren wordt aangedaan – iets waarvan je bij bijna ieder kind kunt zien dat het tegen onze natuur in gaat. Kinderen verbinden zich met dieren net als met mensen, kinderen reageren verbaasd en verdrietig als ze iets zien over de behandeling van dieren in de industrie: “Dat kan toch niet?” Je kunt alleen genieten van vlees door dat gevoel te ontkennen – dus in feite een deel van jezelf en je vermogen tot liefde voor alles wat leeft.

Joy gelooft helemaal niet in die rechtvaardige wereld, vermoed ik. “We’ve inherited a very messy world”, zegt ze, een wereld waarin het vrijwel onmogelijk is om niet deel te nemen aan de gevolgen van carnisme. Zelfs haar vegetarische niet-leren schoenen worden ongetwijfeld bij elkaar gehouden door lijm waar delen van een of ander dier in zitten, want dieren zitten overal in.

Toch is er hoop, vindt ze. Want waarom bedenken we eigenlijk zo’n carnistisch systeem dat ons eetgedrag rechtvaardigt? “Because we care”. Omdat het ons in ons hart helemaal niet lekker zit. In ons hart hebben we allemaal die betrokkenheid, dat vermogen tot liefde en verbinding. Het carnistische systeem is een kaartenhuis, gebouwd op ontkenning daarvan. Daarmee eindigt ze, en met een les die zij van haar dieren heeft geleerd: liefde is de hoogste vorm van verbinding, en zou niet beperkt moeten worden op grond van arbitraire grenzen tussen soorten, tussen eetbaar en niet-eetbaar.

Roos Vonk
Hoogleraar sociale psychologie, Radboud Universiteit Nijmegen

Bronnen:
1 Joy, M. (2009). Why we love dogs, eat pigs, and wear cows. Conari Press.

2 http://www.youtube.com/watch?v=ZCojVjwJP7o&feature=youtu.be

3 Bastian, B., Loughnan, S., Haslam, N., & Radke, H. (2012). Don’t mind meat? The denial of mind to animals used for human consumption. Personality and Social Psychology Bulletin, 38, 247-256.

Loughnan, S., Haslam, N., Bastian, B. (2010). The role of meat consumption in the denial of moral status and mind to meat animals. Appetite, 55, 156-159.

4 Jost, J. T., Banaji, M. R., & Nosek, B. A. (2004). A decade of system justification theory: Accumulated evidence of conscious and unconscious bolstering of the status quo. Political Psychology, 25, 881–920.

©Piepvandaag.nl