Afgelopen zomer kwamen 150.000 dieren om door stalbranden. Het leidde tot ophef en verontwaardiging. Geen wonder dat het kersverse regeerakkoord meldt dat het stalbranden wil ‘verminderen’. Maar ‘verminderen’ is wel heel vaag en de wijze waarop de regering dat wil doen verraadt weinig urgentie. Geen wonder als je kijkt naar de Evaluatie actieplan stalbranden 2012-2016 die eind augustus aan de Tweede Kamer is gestuurd. Die evaluatie is een overzichtelijk werkstuk, maar kent ook een bedenkelijke kant: het bagatelliseert de kans op fatale stalbranden in grote mate. En dat helpt niet dit onderwerp met voldoende urgentie politiek aanhangig te maken.

stalbranden
‘De kans op een stalbrand is relatief groot’| © Jack Tummers

Een van de verdiensten van de Evaluatie actieplan stalbranden is dat het de cijfers over stalbranden op een rijtje zet. Maar in de presentatie daarvan gaat het op een belangrijk punt ernstig mis. Want wat is eigenlijk de kans op een (fatale) stalbrand? Dat is een essentiële vraag. Het rapport stelt: ‘De kans op het ontstaan van brand op een veebedrijf is relatief gezien klein.’ (mijn cursivering). Dat is fijn, denk je dan als lezer. Echter, op de conclusie van het rapport is nogal wat af te dingen. Het omgekeerde is namelijk waar. De kans op een stalbrand is juist relatief groot. Lees en reken mee.

De stelling over de relatief kleine kans wordt met de volgende passage toegelicht:

‘Ter vergelijk: in Nederland komt er per 1000 woningen gemiddeld 1 brand per jaar voor. De kans op brand op een veebedrijf waar de brandweer aan te pas komt, ligt in de periode 2012-2106 op rundveebedrijven een factor 2 (rundvee) lager, op varkensbedrijven een factor 1,4 hoger en op pluimveebedrijven een factor 2,3 hoger dan bij woningbranden.”

Anders gezegd, voor koeien is de kans op brand relatief klein (vergeleken met woningbranden waarvoor de brandweer uitrukt), maar voor varkens en kippen juist relatief groot.

Dit zou nog steeds kunnen betekenen dat het gemiddelde aantal stalbranden relatief klein is, namelijk als er veel meer branden in koeienstallen plaatsvinden dan in varkens- en kippenstallen. Nu blijkt dat er in de genoemde periode inderdaad meer branden in koeienstallen te hebben plaatsgevonden, namelijk 68. In varkensbedrijven gaat het om 34 branden en in pluimveestallen om 25. Maar compenseert dat grotere aantal koeienstalbranden (met een relatief lage kans op brand) voor de relatief hoge kans op brand in die laatste twee sectoren (met minder branden)? Het antwoord is nee. Gewogen naar de drie sectorale stalbranden, is de algehele kans op een stalbrand nog steeds een factor 1.1 hoger dan de kans op een brand in een woning waar de brandweer aan te pas komt. Ergo, volgens de cijfers die het rapport zelf aanlevert, is er 10% méér kans dat een stal in de fik vliegt dan een woning.

Je kunt op je vingers natellen dat de verantwoordelijke bewindspersonen het rapport op dit vlak dankbaar zal citeren: ‘een relatief kleine kans’ – waar maken we ons zo heel erg druk over? Wageningen Universiteit bedient de bewindspersonen op hun wenken. Waarom? Dat blijft gissen. Feit is: het rapport is betaald door het Ministerie van Economische Zaken.

Maar er is meer, want die 10% hogere kans lijkt erg geflatteerd. Het aantal woningbranden waarbij de brandweer aan te pas komt is de afgelopen jaren namelijk fors gedaald en het is zeer de vraag of het door het rapport gebruikte cijfer van één brand per duizend woningen wel klopt. Het zou dan gaan om gemiddeld zo’n 7.500 woningbranden per jaar waarbij de brandweer aan te pas komt. Het aantal van zulke woningbranden in 2012 lag echter fors lager: 5.466. In 2013 zelfs 4.837. Recentere cijfers heb ik niet gevonden, maar dit suggereert dat de kans dat een stal door brand wordt getroffen al gauw 1.5 keer hoger ligt ten opzichte van een woning. Niks geen kleinere kans, 50% méér kans.
Op dit punt aangekomen kun je denken: okay, slechte zaak dat de onderzoekers van Wageningen Universiteit de kans op een stalbrand foutief weergeven en daarmee bagatelliseren, maar tegelijkertijd, plusminus 50% keer méér kans op brand met uitrukkende brandweer in een stal dan in een woning, dat valt nog wel te overzien. De kans blijft immers absoluut gezien vrij klein: anderhalf keer vrij klein is nog steeds behoorlijk klein.

Helaas. De situatie is nog véél erger. Het punt is namelijk niet zozeer dat er stalbranden uitbreken, maar dat deze stalbranden zo vaak zulke fatale gevolgen hebben. En ook daarover meldt het rapport wat. Namelijk: ‘De kans dat er dieren op een bedrijf omkomen door stalbrand is (nog) kleiner.’
Nog kleiner dan wat? De suggestie is onmiskenbaar: nog kleiner dan de direct daarvoor geconstateerde relatief kleine kans op een stalbrand. Deze lezing ligt voor de hand. Het aantal stalbranden waarbij dieren omkomen zal per definitie kleiner zijn dan het aantal stalbranden zélf (of hooguit gelijk). Immers, niet elke brand hoeft dodelijke gevolgen te hebben en dieren kunnen nu eenmaal niet omkomen door een brand die er niet is. Dát spreekt vanzelf, de mededeling dat de relatieve kans dat dieren omkomen nog kleiner is, is daarentegen het vermelden waard. Klein probleem: het is onwaar. Meer nog, die kans is enorm veel groter. En dát is echt bedenkelijk, dáárover zwijgt het rapport in alle talen.

Over de periode 2012-2016 is de kans dat er een fatale brand uitbreekt in een koeienstal 0.0002. Dat wil zeggen, per jaar ontstaat bij 2 op de 10.000 rundveebedrijven een fatale brand. Voor pluimveestallen ligt die kans een stuk groter: 18 op de 10.000. Maar hoe zit dat dan bij woningen, de meetlat waarmee het rapport zelf op de proppen is gekomen? Welnu, het aantal voor mensen fatale branden in woningen bedroeg in dezelfde periode per jaar gemiddeld 29,2, volgens cijfers van hetzelfde Instituut Fysieke Veiligheid dat samen met Wageningen Universiteit verantwoordelijk is voor de Evaluatie actieplan stalbranden. 29,2 fatale branden, op een woningvoorraad van gemiddeld 7,5 miljoen over dezelfde periode. Dat betekent dat de kans op een voor mensen fatale woningbrand 0,0000039 is.

En dat betekent vervolgens dat de kans dat er een dodelijke brand uitbreekt in een koeienstal, 53 keer hoger is dan in een woning. En voor pluimveestallen ziet de situatie er zelfs nog veel grimmiger uit. De kans dat in een pluimveestal een dodelijke brand uitbreekt is 474 (!) keer hoger dan in een woning.
Nogmaals, het rapport zwijgt hierover in alle talen. Het suggereert slechts dat de kans op stalbranden relatief heel klein is. Het is een boodschap die de minister ongetwijfeld welgevalliger is dan de realiteit dat de kans op fatale brand in pluimveestallen 474 keer groter is dan in een woning. Alweer: naar de achtergrond blijft het gissen.
Waarover het rapport ook bewust of onbewust zwijgt, is over de relatieve kans voor dieren in de Nederlandse vee-industrie om het leven te laten door brand ten opzichte van in Nederland woonachtige mensen. Maar dat is wel belangrijke informatie om de zaak in perspectief te krijgen.

Volgens het rapport komt 0.006% van de totale koeienpopulatie, 0.059% van de varkenspopulatie en 0.086% van de kippenpopulatie door brand om, waarbij voor de grootte van de veestapel 2014 als referentiejaar is genomen. Het rapport geeft toe dat absolute zin dit om grote aantallen dieren gaat, maar impliceert daarmee meteen dat deze percentages kennelijk relatief klein zijn. Maar is dat wel zo? Terzijde, interessant genoeg rekent het rapport nu niet uit hoe groot dit percentage is voor alle drie diersoorten samen. Het is een service die ik best wil leveren: die overall kans voor dieren in de vee-industrie om door brand te sterven bedroeg in de jaren 2012-2016 0,08%.
En bij mensen? De mensenstapel in Nederland telde 16.829.289 zielen in 2014. Gemiddeld kwamen er 32 mensen per jaar om bij woningbrand over de periode 2012-2016. Oftewel, de kans om door woningbrand om het leven te komen, bedroeg daarmee 0.00019%.

Dat betekent dat de dagelijkse kans dat een dier in de Nederlandse veehouderij door brand om het leven komt, 421 keer groter is dan de kans dat een mens omkomt bij een brand in een Nederlandse woning. Kijken we alleen naar de cijfers van omgekomen dieren dit jaar, tot nu toe 225.000, dan luidt de conclusie dat een dier in 2017 nu al 1.000 keer meer kans had door een stalbrand het leven te laten dan een mens door een brand in een Nederlandse woning. Zegge duizend keer meer kans. Dus niet alleen in absolute zin zijn de aantallen dieren die bij stalbranden omkomen enorm, ook relatief gesproken.

Nu zou je kunnen zeggen: een grotere kans voor dieren is acceptabel, want het zijn geen mensen. Wellicht, maar een kans die vele honderden keren groter is? Je kunt ook zeggen: het is een feit dat mensen ook dieren zijn, met eenzelfde fysiologie, eenzelfde zenuwstelsel, wat maakt dat het lijden van een varken dat omkomt bij een brand het lijden van een mens die door brand het leven laat, niet heel veel zal ontlopen. Bovendien kun je denken: mensen zijn tot op belangrijke hoogte in staat zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen brandveiligheid, terwijl de dieren in de vee-industrie geheel aan de mensen zijn overgeleverd.

Ik herhaal het nog maar eens: de dagelijkse kans dat een dier in de veehouderij door brand om het leven komt, is vele honderden malen groter dan de kans dat een mens omkomt bij een brand in een Nederlandse woning. Dit jaar duizend keer groter.

In de aanbiedingsbrief bij de Evaluatie, kondigt toenmalig staatssecretaris Martijn van Dam een aantal maatregelen aan – daarover in een latere bijdrage meer – om te besluiten: ‘Met bovenstaande extra maatregelen ben ik ervan overtuigd de kans op en gevolgen van een stalbrand nog kleiner te maken.’ Nog kleiner, beste bewindspersoon? Of minder absurd hoog?

Naschrift: ik heb naar aanleiding van deze cijfers contact gezocht met de hoofdonderzoeker van Wageningen Universiteit, maar zij heeft aangegeven niet geciteerd te willen worden uit de e-mailcorrespondentie.

Dirk-Jan Verdonk is hoofd programma’s van World Animal Protection Nederland en o.a. auteur van het boek Dierenrechten

@Animals Today